Het is stil ’s avonds. Mijn kleine kuikens slapen als engeltjes, mijn man, broeder in het ziekenhuis, heeft nachtdienst, en ik zit alleen bij de kachel en staar in het vuur. Zegt dit serene plaatje iets over de werkelijkheid waarin ik leef?
Laten we, net als in de film, even teruggaan naar het begin van de dag, naar de ochtend die begint als alle ochtenden in coronatijd, met de moeder die haar jongste zoontje voor zijn zoom-programma klaarmaakt en haar jongste dochtertje voor haar zoom-uitzending, de moeder die zich verzekert dat ook de oudste met school is verbonden en niet met zijn telefoon speelt, die een uitgebreid ontbijt voor de kinderen achterlaat, de deur achter zich dicht trekt en als maatschappelijk werkster van het Hulpcentrum Kfar Kana op weg gaat.
Die weg betekent meestal een autorit van het ene dorp en van de ene stad naar de andere, en van het ene gezin naar het andere. Van het gezin met de mooie jonge weduwe die haar man verloor door een auto-ongeluk en die drie kleintjes heeft (dezelfde leeftijden als mijn kinderen, wat een bron van mijn persoonlijke transfers en angsten als moeder) naar het gezin waarvan onlangs op wrede wijze de zoon is vermoord, zonder dat bekend is waarom en wie de dader is.
Onderweg vraag ik me af wat voor gezin ik zal aantreffen en hoe ze zich zullen voelen. Is het niet te vroeg om een week na de moord al bij hen langs te gaan en met hen de ‘reis naar binnen’ aan te gaan? Want ook het kennismakingsgesprek bij de eerste ontmoeting noem ik een reis, waarbij je net als in de auto moet opletten, goed luisteren, de kaart lezen, gas geven, afremmen en afstand bewaren (coronatijd, nietwaar?), ruimte geven, de berg op en dan van de berg de afgrond in.
Daarna volgt de rit terug naar huis, gekenmerkt door het werk loslaten, huilen en zingen, door de telefoon praten, zingen en weer zingen. En denk niet dat het avontuur nu voorbij is. Thuis wacht me de reis van het ouderschap, een reis in de keuken, spelen met de kinderen en de was doen. De nacht is nog ver weg.
Ik vermijd zoveel mogelijk het nieuws op de radio en berichten op facebook, maar slecht nieuws verspreidt zich helaas als een lopend vuurtje. In de samenleving waarin ik leef, die van de Israelische Arabieren, proberen we enerzijds het moderne leven van Israel te leven, en anderzijds het eigene van de Arabische cultuur te behouden. Dat is een cultuur die eindeloos veel positieve eigenschappen heeft, naastenliefde, mededogen, vrijgevigheid, hulp en bijstand aan anderen in tijden van nood. Maar daarnaast bestaat er de laatste tijd ook een aanwassende golf van oncontroleerbaar geweld en moord. Wapens zijn overal, ook woede ontbreekt niet, conflicten verhogen onmiddellijk de aantrekkingskracht van het wapen en één schot maakt een einde aan het leven van een heel gezin.
Woede vreet aan de nabestaanden van de vermoorden: wie ben jij om een einde te maken aan het leven van mijn zoon! Woede vreet aan de omringende samenleving op: waarom wordt er geen halt aan het geweld geroepen. Woede vreet aan het hart van elke Arabische burger: waar is de politie! Waar was die politie toen de wapens allereerst werden binnengesmokkeld en verkocht, toen tijdens de rustige nacht de ene aanslag na de andere werd gepleegd en moorden moesten worden opgelost. De families noch de samenleving kan de hulpeloosheid van de politie begrijpen. Want de ervaring leert dat als een joodse burger wordt vermoord, het delict meestal wordt opgelost en de moordenaar berecht.
Hulpeloosheid heeft de Arabische burgers doordrongen, die ’s ochtend en ’s avonds met moord worden geconfronteerd, de foto’s zien van de slachtoffers, horen over het aantal getroffen gezinnen, de weduwen en wezen. Er heerst een gevoel van chaos en controleverlies met betrekking tot de wapenhouders, de misdaadbendes en de wapen- en drugshandelaren – er is immers geen handhaving en geen straf, er is geen wet en geen gerechtigheid, en dan krijgen ze steeds meer macht tegen de hulpeloze meerderheid.
Al deze gedachten en angsten gaan door mijn hoofd. Zal mijn man, als hij klaar is met zijn nachtdienst en moe op weg naar huis gaat, wel veilig arriveren en god bewaar geen ongeluk meemaken? En als ik ’s avonds de was aan de waslijn op het dak ophang, zal ik dan misschien per ongeluk worden neergeschoten? In de realiteit waarin wij leven, is het onmogelijk niet ze te denken. Zal ik de volgende zijn die wordt vermoord? Zal mijn gezin tot die gezinnen behoren? Zullen mijn kinderen in het Hulpcentrum moeten worden behandeld?
Ik zit in stilte bij de kachel, maar nee, mij wacht geen rustige nacht en een goed boek, maar een storm van emoties die me overvalt. Misschien begrijpen jullie nu een beetje onze ervaringen in het Hulpcentrum in Kfar Kanna, en wat er na een dag werk door ons heengaat.
Sojood Khatib
Maatschappelijk werkster van het Elah Hulpcentrum Kfar Kanna