door Shirly Krakover
Wie zijn dat eigenlijk, Holocaust-overlevenden?
Het woord ‘Holocaust-overlevende’ roept bij veel mensen een stereotiep beeld op van een oude man of vrouw die Auschwitz, Bergen-Belsen of andere kampen overleefde. In werkelijkheid gaat er achter de uitdrukking veel meer schuil.
Allereerst wil ik erop wijzen dat de meeste overlevenden die nu nog leven, in de oorlog kinderen waren. Sommige werden zelfs in de oorlog geboren. Een van de meest aangrijpende en aansprekende projecten in Israel is het ‘Getuigenis Theater’. Daar komen Holocaust-overlevenden samen met jongeren. De overlevenden vertellen de jongeren over hun oorlogservaringen, en de jongeren geven daarna het verhaal weer in de vorm van een monoloog of solo-optreden. Het is een enorme ervaring om te luisteren naar een oorlogsverhaal dat uit de mond van een jonge man of vrouw komt met een jong gezicht, en niet van een oudere.
Honderdduizenden Joden, die kinderen van toen, werden uit hun woonplaats gedreven. Ze kregen te maken met honger, ziekte en geweld, en slechts een fractie van hen overleefde de abominabele omstandigheden. Soms overleefden hele families dankzij vindingrijkheid en een flinke dosis geluk, en soms overleefde slechts een kind van een uitgebreide familie. De alleenstaande kinderen werden na de oorlog soms in weeshuizen opgevangen en velen emigreerden met de jeugdalija naar Israël.
Sommige kinderen zaten ondergedoken. Soms werden ze verraden en wist de ondergrondse ze op tijd te redden en over te brengen naar een ander onderkomen. Het leven van de kinderen werd gered, maar hun ziel ook? Wat gebeurt met een klein kind dat van huis naar huis moet vluchten, dat steeds wisselende pleegouders heeft met verschillende opvoedingsmethoden, en dat zich altijd moet verstoppen?
Een enkele keer waren het de onderduikfamilies zelf die vroegen om kinderen te verplaatsen, omdat ze de druk en spanning van de aanwezigheid van een Joods kind in huis niet konden verdragen.
Sommige kinderen werden in kloosters opgevoed onder het toeziend oog van strenge nonnen die de kinderen afwezen vanwege hun jodendom en hoopten elk spoor van die afkomst te verwijderen. Andere kinderen stuitten in het klooster op goedaardige priesters die in de beslotenheid van de biechtstoel tegen hen fluisterden: ‘Vergeet alles wat je vandaag over Jezus hebt geleerd. Jij en ik weten dat je Jood bent en altijd zult blijven.’
Sommige kinderen overleefden als slimme, opgejaagde vossen, zwierven van boerderij naar boerderij en verhuurden zichzelf als knechten. Zulke kinderen durfden niet te lang op één plek te blijven, want als ze vriendschappelijk zouden worden, zouden de werkgevers kunnen ontdekken dat ze besneden waren, ze zouden hen Jiddisj kunnen horen spreken in hun slaap, of het zou tot hen doordringen dat deze kinderen niet naar de kerk kwamen. Hoe ziet het gevoelsleven van zulke kinderen eruit, die geleerd hebben elke vorm van vriendschap en genegenheid uit de weg te gaan en niet gehecht te raken? En wat gebeurt er met hen als ze opgroeien, echtgenoten worden en ouders?
In sommige gezinnen werden ouders gedwongen te vertrouwen op de heldhaftigheid van hun kinderen. Terwijl de ouders zich binnen verschansten en op de jongste kinderen pasten, liepen de 8- of 10-jarigen op straat, ontweken de politie of soldaten, slopen een bakkerij binnen, stalen brood of ander eten. Met hun kostbare buit voedden ze hun ouders, broertjes en zusjes.
Sommige kinderen vluchtten naar het oosten, naar Siberië of Kazachstan, alleen, met beide ouders of met een moeder die met haar kinderen rondzwierf nadat haar man was afgevoerd. Dergelijke moeders kampten met voortdurende honger en schaarste, ze werkten en scharrelden van ’s morgens tot’ s avonds laat. De kinderen zagen hun moeder amper en werden gedwongen voor zichzelf te zorgen en zichzelf op te voeden.
En hoe zit het met Joden in Libie en Tunesie, die onder een fascistisch regime leefden sinds de Italianen en Duitsers de macht overnamen? Wat hebben zij meegemaakt?
Zo zijn er tientallen verhalen en varianten. Zelfs als de oorlogsscenario’s vergelijkbaar zijn, bestaan er vaak grote verschillen tussen de individuele naoorlogse ervaringen. Sommigen konden niet verder groeien door het verpletterende verlangen naar de ouders, anderen worden nooit verlost van de ervaring van honger en kou, en weer anderen vertellen over de emotionele muur die ze optrokken om maar niet te voelen. Sommigen ontdekten wat ze konden doen om een nieuw leven op te bouwen, te trouwen, kinderen te krijgen en het land op te bouwen, anderen bleven ondergedompeld in de trauma’s die hen voor altijd vergezellen en waarmee ze een leven lang leven, in constante angst voor de baas of andere autoriteit, omdat het geringste teken van ontevredenheid de dood betekende, of met grote angst voor iedere onschuldige ziekte, omdat ziek zijn een doodsvonnis betekende.
Ieder mens is een verhaal. Als psychotherapeut die de verhalen van overlevenden hoort, sta ik keer op keer verbaasd over de eindeloze variaties. Het doet me denken aan een caleidoscoop, waarin ieder plaatje anders is, en ieder plaatje een apart, scherp en kleurrijk beeld vormt.